Wanneer een berekening is uitgevoerd wordt deze onderaan de berekeningsgeschiedenis weergegeven. In de betreffende geschiedenis-regel zie je links de berekening die je hebt ingevoerd en rechts het resultaat. Het exacte resultaat wordt in het zwart weergegeven, terwijl het decimale resultaat in het grijs wordt weergegeven.
Invoer met decimale getallen geeft ook exacte resultaten. Selecteer met behulp van de richtingtoetsen het decimale resultaat om ook het exacte resultaat weer te geven.
Voor een betere leesbaarheid wordt het resultaat van een berekening met een decimaal getal altijd in decimale vorm gegeven: geeft , terwijl geeft .
Je kunt het exacte resultaat van de berekening die je zojuist hebt uitgevoerd gebruiken in de uitdrukking van een nieuwe berekening. Druk hiervoor op ans. De uitdrukking Ans
wordt dan weergegeven in de bewerkingsregel en vertegenwoordigd het resultaat van de vorige berekening. Je kunt op dit resultaat wiskundige bewerkingen uitvoeren.
Het is ook mogelijk om direct een bewerking uit te voeren op het meest recente resultaat door op een bewerkingstoets te drukken. Er kan bijvoorbeeld 5 aan het laatste resultaat worden toegevoegd door op plus en vervolgens five te drukken. De bewerkingsbalk toont vervolgens Ans+5
.
De NumWorks rekenmachine heeft maar één min-toets. Bij het drukken op de minus verschijnt
-
en bij twee keer drukken op minus verschijntAns-
.
Om een vorig resultaat of een uitdrukking (van een reeds uitgevoerde berekening) naar de bewerkingsbalk te kopiëren selecteer je met de richtingtoetsen het element dat je wilt gebruiken (exact of bij benadering) en druk op ok. Het element wordt vervolgens weergegeven in de bewerkingsbalk onderin het scherm.
Om een regel in de geschiedenis te verwijderen gebruik je de richtingtoetsen om een item uit deze regel te selecteren en druk je op del.
Om de hele geschiedenis te wissen, selecteer je een item in de geschiedenis met de richtingtoetsen en gebruik je de clear functie (shift en vervolgens del).
In de berekeningsgeschiedenis is het mogelijk om aanvullende informatie over het resultaat van bepaalde berekeningen te tonen. Als je naar een berekening gaat en er verschijnen drie puntjes rechts van de berekening, dan zijn er aanvullende resultaten beschikbaar. Selecteer de drie puntjes en druk op ok om de aanvullende resultaten weer te geven.
sin(x)
of cos(x)
is, geeft de rekenmachine de volgende aanvullende resultaten: hoek (in graden & radialen), waarde van de cosinus, sinus en tangens en een voorstelling van de goniometrische cirkel.Met de NumWorks rekenmachine is het mogelijk om zowel complexe als reële getallen te berekenen. De resultaten kunnen in drie verschillende vormen worden weergegeven:
In de polaire notatie wordt de hoek in de exponentiële vorm altijd gegeven in radialen, zelfs als de rekenmachine ingesteld staat op graden.
Volg de volgende stappen om de notatie te kiezen:
Je kunt deze waarden berekenen met behulp van de sneltoetsen die beschikbaar zijn in het gedeelte Complexe getallen van het menu Toolbox waartoe je toegang hebt als je op de toets toolbox drukt.
Je kunt de functies waarmee deze waarden worden berekend ook handmatig invoeren. In de volgende lijst staan de syntaxen van de corresponderende functies:
abs(z)
arg(z)
re(z)
im(z)
conj(z)
Om een matrix te typen in de bewerkingsbalk onderaan het scherm, gebruik je de haakjes [
en ]
, toegankelijk door op shift te drukken en vervolgens op exp of ln.
Typ bijvoorbeeld [[1,0][0,1]]
om een 2 x 2 eenheidsmatrix in te voeren:
Wanneer je op ok drukt, zie je je matrix met de juiste opmaak in de berekeningsgeschiedenis verschijnen.
Het kan nuttig zijn om matrices in variabelen op te slaan. Om dit te doen, voer je je matrix in en gebruik je de functie sto → (door op shift te drukken en vervolgens op pow). Typ vervolgens de naam van de gewenste variabele en druk op exe. Bijvoorbeeld, om de eerder genoemde 2 x 2 eenheidsmatrix in variabele M1 op te slaan, typ je [[1,0][0,1]]. → M1
en druk je vervolgens op exe.
Om een hoofdletter te maken druk je op shift en vervolgens op alpha en druk je op de toets met de gewenste letter.
Je kunt berekeningen tussen verschillende matrices uitvoeren:
M1+M2
M1-M2
M1*M2
.Je kunt ook berekeningen uitvoeren tussen een getal en een matrix:
4*M1
M1^5
M1^(-1)
Je kunt deze waarden berekenen met behulp van de sneltoetsen die beschikbaar zijn in het gedeelte Matrix van het menu Toolbox waartoe je toegang hebt als je op de toets toolbox drukt.
Je kunt de functies waarmee deze waarden worden berekend ook handmatig invoeren. In de volgende lijst staan de syntaxen van de corresponderende functies:
inverse(M)
det(M)
transpose(M)
trace(M)
dim(M)
Er bestaan drie manieren om een lijst van waarden te creëren:
Nieuwe lijst
.Het is ook mogelijk om een lijst te genereren met behulp van een functie.
{f(k)}
geselecteerd worden.k≤5
geeft de mogelijkheid om een lijst van 5 waarden te maken die de ingevoerde functie gebruikt.Derde optie: de gegevensreeksen
Lijsten worden automatisch aangemaakt of gewijzigd wanneer waarden zijn toegevoegd aan de gegevensreeksen in de tabbladen Gegevens van de applicaties Statistiek (lijsten N1, V1, …) en Regressie (lijsten X1, Y1, …).
Het is mogelijk een lijst in een variabele op te slaan en deze vervolgens te openen met het menu var.
l
door te drukken op alpha en vervolgens square.Om hoofdletters te gebruiken dient eerst op shift en vervolgens op alpha gedrukt te worden alvorens de knop te gebruiken die bij de gewenste letter hoort.
Een element van een lijst kan worden opgeroepen door haakjes te gebruiken. Alle lijsten worden geïndexeerd vanaf 1. Dus om het vierde element van de lijst L
op te roepen, typ je L(4)
.
Het is mogelijk om verschillende soorten berekeningen te doen met lijsten.
Bijvoorbeeld, als de lijst L
is gedefinieerd kunnen we:
L+2
L-2
L*2
L/2
Bijvoorbeeld, als de lijsten L
en R
zijn gedefinieerd kunnen we:
L+R
L-R
L*R
L/R
De volgende statistische gegevens kunnen worden berekend voor een lijst:
Mean(L)
stddev(L)
samplestddev(L)
med(L)
var(L)
Om deze berekeningen te verrichten:
De volgende berekeningen kunnen worden uitgevoerd op lijsten:
dim(L)
min(L)
max(L)
sort(L)
sum(L)
prod(L)
Om deze bewerkingen uit te voeren:
Je kunt een berekening uitvoeren met behulp van eenheden en constanten. De afkortingen hiervan kunnen terug gevonden worden in de toolbox (toolbox) onder Eenheden en constanten
. Ook is het mogelijk om de afkortingen handmatig in te voeren als je weet welke afkorting bij de eenheid of constante hoort. Dit kan door op alpha te drukken en vervolgens de afkorting in te typen met behulp van de alpha knoppen.
Om de alphabetische modus van het toetsenbord te vergrendelen, druk twee keer op alpha. Hierdoor is het niet nodig om voor het typen van elke letter de alpha knop in te drukken. Druk één keer op alpha om de alpha modus te verlaten.
Om eenheden om te zetten, gebruik je de pijl op het toetsenbord die toegankelijk is via shift en vervolgens pow. Om bijvoorbeeld 185 minuten naar uren om te zetten, typ je: 185min→h
.
Het is ook mogelijk om
a→b
in de toolbox te gebruiken.